Onderzoekers van de Zweedse universiteit van Uppsala hebben een onderzoek uitgevoerd naar de biomechanica achter verzameling. De wetenschappers wilden weten wat er nu precies gebeurd tijdens verzameling.
Anna Byström en haar collega’s lieten ruiters in drie gangen op een loopband rijden: in een verzamelde draf (op drie snelheden), in een vrije draf (met losse teugel) en in passage. De ruiters en paarden waren voorzien van reflectieve markers zodat via videobeelden hun bewegingen geanalyseerd konden worden. “Dit onderzoek kan aantonen wat ruiters nu daadwerkelijk doen en wat ze denken dat ze doen. Het kan instructeurs ook helpen in het geven van duidelijkere aanwijzingen” aldus Byström.
In passage kantelde het bekken van de ruiter naar voren en werd de rug meer rond gebogen dan in de verzamelde draf. In passage zagen de wetenschappers ook minder verschil tussen de bewegingen van ruiter en paard. Paard en ruiter bewogen meer synchroon, wat een teken kan zijn van meer zithulpen. Met losse teugels leunden de ruiters meer naar voren en werd het bekken meer naar achter gekanteld. “Het is mogelijk dat de ruiter reageert op de bewegingen van het paard, maar veranderingen in de positie van de ruiter correleerden niet met de bewegingen van het paard. De positie van de ruiter is voornamelijk bewuste bewegingen om met het paard te communiceren en om het paard aan te moedigen om zijn balans te zoeken onder de ruiter.”
In de FEI reglementen staat dat de passage ‘ gekarakeriseerd wordt door een meer geaccentueerde buiging van de knie- en spronggewrichten en een langer zweefmoment”. “Uit ons kinetisch onderzoek blijkt echter dat alleen de eerste regel klopt. Het zweefmoment was niet langer in passage dan bij een normale, verzamelde draf. Dus de zin ‘een langer zweefmoment’ zal geinterpreteerd moeten worden als de impressie die het paard de kijker geeft, en niet als een feitelijke kinematische omschrijving.” De resultaten van het onderzoek kunnen ook bijdragen aan een beter begrip van het timen van de zithulpen. “Toen wij de bewegingen van de ruiter maten, konden wij concluderen dat een ophouding het beste gemaakt kan worden tijdens de eerste helft van de beweging, wanneer de ruiter meer in het zadel drukt. Op die manier gaat het verlenging in de lendenen en het roteren van de bekken tegen. Wanneer een ophouding gemaakt wordt in de tweede helft van de beweging, wanneer de ruiter uit het zadel komt, komt er weinig verandering in de druk onder de zitbeentjes.”
“Ik hoop dat ons onderzoek en toekomstig onderzoek van waarde is voor ruiters en trainers” aldus Byström.
Foto: Remco Veurink
Bron: The Horse