In deze instructieve twaalfdelige serie over dressuurrijden geeft dressuurtrainer Bastiaan de Recht praktische tips om jou verder te helpen. Bij Bastiaan staan biomechanica en fysiek en mentaal welzijn van het paard voorop. Na de vorige keer de teugel- en beenhulpen en de combinatie van beide in de vorm van het rijden van overgangen te hebben behandeld, gaan we nu verder met het ontwikkelen van horizontaal evenwicht (deel 5 van 12).
Ruiter op de rug
‘Van nature draagt het paard 3/5 van zijn lichaamsgewicht op de voorhand en 2/5 op de achterhand. Dit heet het natuurlijk evenwicht. Hier kan het paard prima mee functioneren, zolang er geen ruiter op zijn rug zit. In de voorhand staan de botten in verhouding rechter op elkaar dan in de achterhand. Van nature zijn deze benen dan ook meer gemaakt om te dragen.’
Indien het bekken kantelt, zal het achterbeen automatisch meer onder kunnen treden.
Waarom?
‘Zodra wij als sportruiter, maar ook als recreatieve ruiter, op een paard gaan zitten en lang plezier willen hebben van onze viervoeter, is het van belang dat het paard zijn rug gaat bollen. Doet het paard dit niet zal het met een doorgezakte rug lopen, wat blessures in de hand kan werken. Met het bollen ontstaat opwaartse draagkracht, waarmee het paard de ruiter kan dragen. Het bollen van de rug en dus de opwaartse draagkracht, komt tot stond door het buigen van de hals, het optrekken van de borstkas en het aanspannen van de buikspieren. Deze buikspieren zitten vast aan het bekken en zorgen ervoor dat deze kan kantelen. Indien het bekken kantelt, zal het achterbeen automatisch meer onder kunnen treden. Dit komt omdat het achterbeen vast zit aan het bekken. Door het onderbrengen van de achterhand richting het zwaartepunt, wordt tevens het borstbeen gelift. Het paard zal van een natuurlijk evenwicht in een het horizontale evenwicht komen (50%-50%). Werk je hierin verder door en laat je de achterhand nog meer onder treden dan kan een paard uiteindelijk zijn voorhand zo liften dat het een pirouette kan draaien of zelfs kan piafferen. Maar in eerste instantie werken we dus aan het horizontale evenwicht, zodat het paard de ruiter op een juiste manier kan dragen.’
Hoe?
‘Het achterbeen is veel meer gehoekt en kan door middel van spiertraining gestimuleerd worden om verder onder te treden. Je kunt pas beginnen met het werken aan het horizontale evenwicht als het paard goed aan de hulpen staat en je dus gemakkelijk correcte overgangen en tempowisselingen kunt rijden. Om in het horizontaal evenwicht te komen, zijn de volgende voorwaarden essentieel:
1) Het paard moet eerst aan het been zijn (zie ook deel 3 van deze serie) om de buikspieren aan te kunnen spannen.
2) Het paard moet nageeflijk over de rug lopen. Dat wil zeggen als je een teugelhulp geeft moet het paard ontspannen in nek- en kaakgewricht (zie ook deel 2 van deze serie). Zodra het paard dit doet, ontspan je met je hand en sta je toe. Je brengt hierbij je hand iets naar voren, waarop het paard de hand met zijn neus naar voren en naar beneden moet volgen. Het paard loopt nu over de rug, mits het wel aan het been is. Zakt het paard niet ver genoeg met de hals, laat het dan eerst in de positie waarin het loopt nageven en sta vervolgens toe.
Het aanspannen van de opwaartse boog gebeurt dus zowel aan de achterkant, beenhulpen, als aan de voorkant, teugelhulpen.’
Het lukt niet….
‘Lukt het niet om je paard in een horizontaal evenwicht te rijden of wil je dit nog meer verbeteren, dan kun je gaan schakelen. Oftewel tempowisselingen rijden. Je verruimt en verkort hierbij de passen van je paard, meestal in de draf of galop. Zorg dat het paard hierbij aan de hulpen is (zie tevens deel 2, 3 en 4). Als je naar voren rijdt, verruimt, dan is het belangrijk dat het paard niet duikt of juist tegen de hand komt, maar in balans blijft. Duikt het paard, stel het dan wat hoger in voordat je verruimt. Komt het paard juist tegen de hand, stel het dan eerst iets ronder in. Ook bij het opvangen moet het paard met zijn hoofd-halshouding in balans blijven. Is dit niet het geval dan brengt het paard de achterhand nog steeds niet voldoende onder de massa.’
In galop
‘Een andere goede oefening voor het liften van de schoft en het onderbrengen van de achterhand is het aanspringen in galop. Dan voel je als ruiter dat het paard zich lift aan de voorkant. Maak overgangen tussen draf en galop, waarbij je natuurlijk er wel weer op let dat het paard aan de voorkant niet duikt of tegen de hand is. Maar ook in de galop zelf kun je tempowisselingen rijden. Denk er wel om dat je het paard niet te kort maakt in de hals. De hals van een paard is de balanceerstok en moet hij kunnen gebruiken om met de schoft omhoog te kunnen lopen.’
Welke oefening zorgt er nog meer voor dat het paard de achterhand onderbrengt en de schoft lift? Juist ja, het achterwaarts.
Achterwaarts!
‘Welke oefening zorgt er nog meer voor dat het paard de achterhand onderbrengt en de schoft lift? Juist ja, het achterwaarts. Tenzij deze oefening natuurlijk wel goed wordt uitgevoerd. Het achterwaarts moet met impuls, diagonaalsgewijs en nageeflijk gereden worden. Gaat het paard niet diagonaals gewijs, slepend of zonder impuls achterwaarts? Herstel dan de impuls door een paar keer directe overgangen tussen halthouden en draf te maken. Houd het paard hierbij nageeflijk, ook tijdens het achterwaarts. Om je paard achterwaarts te leren gaan of als het paard geblokkeerd staat als je achterwaarts wil. Laat het dan eerst eens bijna volledig opzij stappen voor de druk van één been, dus heel scherp wijken. Zowel naar links als naar rechts of doe alleen de achterhand naar links en rechts. Gaat dat goed, vang het paard dan een beetje op, totdat het zijwaarts achterwaarts gaat. Vergeet niet elk pasje achterwaarts goed te belonen. Dat het paard nu eerst nog zijwaarts achterwaarts gaat, komt later wel goed. Eerst moet het snappen dat het achterwaarts kan. Ook kun je je instructeur vragen het paard op de borst te drukken tegelijkertijd met jouw hulpen voor het achterwaarts; je verlicht je ziet iets en vangt het paard op. Koppel hier ook een stemhulp aan vast. Het paard moet het eerst begrijpen.’
Schijn bedriegt
‘Een paard dat zijn hoofd hoog draagt, is niet meteen ook een paard dat met zijn schoft omhoog loopt. Een paard met een hoge hoofd-halshouding, kan nog steeds met een weggedrukte schoft en/of rug lopen, als de achterhand nog niet voldoende onder treedt. Andersom gebruikt een paard met een lage hoofd-halshouding niet per se zijn rug als het de achterhand niet onderbrengt. Kijk dus goed naar het hele plaatje en of het paard met zijn schoft omhoog loopt.’
Volgende aflevering
In de volgende delen van deze instructieve serie komen de stap, draf en galop aan de orde. Hoe kun je deze gangen verbeteren en wat zijn de valkuilen? Houd de Hoefslag facebookpagina en de website dus goed in de gaten!
Tekst: Carlijn de Boer